De cacaoboom is afkomstig uit de valeien in Zuid-Amerika. De Maya's brachten deze boom voor de zevende eeuw naar Mexico. Het drankje dat de volkeren daar van de cacaoboon maakten, smaakte heel anders dan de chocolademelk van nu. Zij vermaalden geroosterde cacaobonen en klopten die met (koud) water en kruiden tot een bitter drankje. Vaak vermengden ze het met wijn of hete peper. De Azteken maakten wat later ook deze drank en noemden het xocatl, dat betekent ‘bitter drankje’. Absoluut nog niet het zoete drankje zoals wij dat kennen dus. Maar de naam 'Chocomel' lijkt verdacht veel op xocatl.
De Spanjaarden zagen op een ontdekkingsreis wat de Azteken deden en namen cacaobonen mee naar hun eigen land. Ze waren erg beschermend en geheimzinnig over hun ‘ontdekking’. Het duurde een hele tijd voordat de rest van Europa kon meegenieten.
In 1828 deed de Amsterdamse Conrad van Houten een uitvinding: de cacaopers. Dit is een erg belangrijke uitvinding, omdat ze met de pers cacaopoeder konden maken. Dit zorgde ervoor dat chocola goedkoper was om te kopen. Een ander (erg) belangrijk voordeel van het cacaopoeder is dat je er makkelijk andere ingredienten aan kunt toevoegen.
Daar gaat het verhaal verder bij Joseph Fry & son uit Engeland. Zij voegden in 1849 suiker en een deel van de cacaoboter aan het cacaopoeder toe. Op die manier krijg je een pasta, waarmee je chocoladerepen kunt maken. Later ging men er ook chocoladepasta van maken...en bonbons, paaseieren, enz. enz. en natuurlijk ook...chocolademelk!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten